Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2024

maandag 18 maart 2024
Type bekendmaking: algemeen verbindend voorschrift (verordening)



Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk;

 

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

gelet op de artikelen 5.2, 6.1, 6.2, 7.1, 8.6 en 9.1 van de Verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2024

 

overwegende dat het noodzakelijk is om inwoners te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

 

overwegende dat het noodzakelijk is om inwoners met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

 

besluit:

 

vast te stellen de Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2024.

 

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze nadere regels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

  • a.

    leefdomein: het leefdomein op basis waarvan de mate van zelfredzaamheid van de inwoner wordt bepaald. Het betreft de leefdomeinen; sociaal netwerk, wonen, regie op eigen leven, gezin en huiselijke relaties, maatschappelijke participatie en financiën.

  • b.

    Quickscan: globale inschatting van de problematiek en zelfredzaamheid van de inwoner op basis van leefdomeinen;

  • c.

    verordening: verordening Wmo gemeente Oisterwijk 2023, waaronder begrepen een voorafgaande of opvolgende verordening Wmo.

  • d.

    Met Siem: deze term wordt gebruikt voor het samenwerkingsverband van gecontracteerde zorgaanbieders voor beschermd wonen, wmo begeleiding en dagbesteding.

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.

Hoofdstuk 2. Procedureregels

Artikel 2.1 Quickscan, integrale vraaganalyse, plan van aanpak

  • 1.

    Nadat de inwoner zich heeft gemeld, vindt er een quickscan plaats.

  • 2.

    Via de quickscan wordt vastgesteld op welke leefdomeinen door de inwoner beperkingen in de zelfredzaamheid worden ervaren.

  • 3.

    Op basis van de integrale vraaganalyse wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste resultaten per leefdomein zijn.

  • 4.

    In het plan van aanpak wordt per leefdomein bepaald hoe de gewenste resultaten worden bereikt.

Artikel 2.2 Persoonlijk plan

  • 1.

    Als de inwoner binnen 7 dagen na de melding schriftelijk een persoonlijk plan indient, wordt dit bij het onderzoek betrokken.

  • 2.

    Uit het persoonlijk plan moet in ieder geval blijken op welke manier de inwoner zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning vorm wil geven.

Artikel 2.3 Aanvraag en beschikking

  • 1.

    Het aanvraagformulier of het door de inwoner ondertekende en bij het college ingediende plan van aanpak kan worden aangemerkt als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het plan van aanpak wordt als bijlage aan de beschikking toegevoegd.

  • 2.A.

    Voor het product Wmo begeleiding wordt het plan van aanpak gemaakt door Met Siem, welke door het college gemandateerd is om te beschikken. Het ondertekende plan van aanpak wordt aan de inwoner toegestuurd en is tevens de beschikking.

Hoofdstuk 3. Beoordeling aanspraak

Artikel 3.1 Afwegingskader voor toeleiding basisstructuur en specialistische hulp

Bij het bepalen of een individuele voorziening op grond van de Wmo nodig is, gelden de volgende stappen:

 

  • 1.

    Als de ondersteuningsvraag op eigen kracht door middel van het eigen netwerk en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen of anderszins voor de inwoner beschikbare voorzieningen kan worden opgelost dan wordt dit ingezet en kan geen aanspraak gemaakt worden op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.

  • 2.

    Biedt eigen kracht of het eigen netwerk niet voldoende ondersteuning om de hulpvraag op te lossen en biedt een algemene voorziening, een algemeen gebruikelijke voorziening of een voorliggende voorziening, waaronder kortdurende ambulante hulp, wel voldoende ondersteuning aan het te bereiken resultaat, dan dient dit te worden ingezet en kan geen aanspraak gemaakt worden op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.

  • 3.

    Bieden de voorzieningen genoemd onder lid 1 en 2 niet voldoende ondersteuning, doordat de zwaarte en complexiteit van de problematiek zodanig groot is dat deze niet voldoende zijn, dan kan een maatwerkvoorziening worden ingezet op grond van de Wmo 2015.

Artikel 3.2 Leefdomein

  • 1.

    leefdomeinen vormen de bouwstenen voor het vergroten of behouden van zelfredzaamheid en participatie van inwoners.

  • 2.

    Er zijn 6 leefdomeinen:

     

    • Gezondheid/regie op eigen leven;

    • wonen;

    • financiën;

    • maatschappelijke participatie;

    • gezin en huiselijke relaties, en opvoeding;

    • sociaal netwerk.

  • 3.

    Per leefdomein worden de te behalen resultaten geformuleerd.

  • 4.

    Op basis van de geformuleerde resultaten wordt beoordeeld welke maatwerkvoorziening(en) toegekend wordt.

Hoofdstuk 4. Gebruikelijke hulp en mantelzorg

Artikel 4.1 Algemeen gebruikelijk

  • 1.

    Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

    • -

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • -

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • -

      een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie instaat is en;

    • -

      financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    Voor het bepalen of een bedrag financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau betrekken wij de mogelijkheid om te reserveren, gespreid te betalen of de mogelijkheid om een lening af te sluiten.

Artikel 4.2 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Gebruikelijke hulp wordt verleend door de echtgenoot/partner, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten, die tot de leefeenheid van de inwoner behoren.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een gemeenschappelijk huishouden, het zo lang mogelijk kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving en het behoud van maatschappelijke participatie (zelfredzaamheid) een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de leefeenheid met zich brengt.

  • 3.

    Gebruikelijke hulp heeft een afdwingbaar karakter. Zowel van volwassen huisgenoten als van jonge huisgenoten kan een bijdrage worden verlangd.

  • 4.

    Bij het beoordelen of de huisgenoot gebruikelijke hulp kan leveren wordt rekening gehouden met:

     

    • a.

      de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner;

    • c.

      de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen, en;

    • d.

      de leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

  • 5.

    Het protocol gebruikelijke hulp (zie bijlage 1) dient als leidraad voor het vaststellen van de mate van ondersteuning via gebruikelijke hulp.

  • 6.

    Gebruikelijke hulp wordt verleend ter ondersteuning bij het zelfstandig (kunnen blijven) wonen van de inwoner, waaronder het voeren van een gestructureerd huishouden, het vervoeren van en naar afspraken, het vervoeren van en naar een instelling of accommodatie en het uitvoeren van de dagelijkse noodzakelijke levensverrichtingen en bij het (kunnen blijven) participeren.

Artikel 4.3 Gebruikelijke begeleiding

  • 1.

    Gebruikelijke begeleiding is een onderdeel van gebruikelijke hulp.

  • 2.

    Onder gebruikelijke begeleiding valt:

     

    • a.

      het geven van begeleiding om deel te kunnen nemen aan de maatschappij, zoals een bezoek aan de bibliotheek of de markt;

    • b.

      het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals familiebezoek en huisartsenbezoek;

    • c.

      het bieden van hulp of het overnemen van taken, die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

    • d.

      het aanleren van vaardigheden door ouders/verzorgers aan kinderen 18- of 18+. Onder vaardigheden wordt onder andere verstaan: het voeren van een huishouden, administratie en financiën.

    • e.

      het leren omgaan van derden, zoals familie en vrienden, met de persoon met een beperking;

    • f.

      het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen. Dit is tenminste tot een leeftijd tot en met 17 jaar zowel in kortdurende als in langdurige situaties gebruikelijk.

Artikel 4.4 Mantelzorg

  • 1.

    Er is sprake van mantelzorg als intensief en langdurig ondersteuning wordt verleend door familie of vrienden van de inwoner. De zorg is zwaarder en langduriger dan gebruikelijke hulp.

  • 2.

    Onder het intensief en langdurig ondersteuning verlenen wordt in beginsel, en voor zover het zorg aan een persoon ouder dan 12 betreft, verstaan dat meer dan 8 uur per week en langer dan 3 maanden ondersteuning wordt verleend.

  • 3.

    De ondersteuning door de mantelzorger heeft geen verplicht karakter.

  • 4.

    De mate van belastbaarheid van de mantelzorger maakt onderdeel uit van het onderzoek.

Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Huishoudelijke hulp

  • 1.

    Huishoudelijke hulp kan worden toegekend, wanneer het huishouden niet kan worden uitgevoerd als gevolg van een chronische somatische, psychosociale en/of psychische beperking en er geen oplossingen zijn vanuit gebruikelijke hulp, hulp vanuit het netwerk of eigen mogelijkheden.

  • 2.

    Voor het beoordelen van een maatwerkwerkvoorziening voor Huishoudelijke hulp worden in eerste instantie dezelfde stappen doorlopen als genoemd onder artikel 3.1.

  • 3.

    Als vastgesteld is dat er een maatwerkwerkvoorziening nodig is vindt er een gesprek plaats

    met een consulent van de gemeente. In de integrale vraaganalyse wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste doelen en resultaten zijn.

  • 4.

    Voor de beoordeling van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp en wasverzorging

    maken we gebruik van het HHM-normenkader. (HHM-normenkader 2019) Op basis van het normenkader wordt vastgesteld met hoeveel minuten per week het resultaat schoon en leefbaar huis behaald kan worden.

  • 5.

    Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan: Schoon betekent dat het huis een

    aanvaardbaar niveau van schoon moet behalen. Leefbaar staat voor dat het huis opgeruimd en functioneel is, om bijvoorbeeld vallen te voorkomen.

  • 6.

    Een schoon en leefbaar huis betekent dat de woonkamer, de als slaapkamer in gebruik zijnde

    ruimtes (inclusief schoon beddengoed), keuken, toilet en badkamer en de gang (inclusief trap) structureel (hoeft niet wekelijks te zijn) dienen te worden schoongemaakt.

  • 7.

    Iedere inwoner dient te kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

    evenals schoon en gedroogd textiel (handdoeken en beddengoed). Ondersteuning bestaat uit wassen en drogen.

  • 8.

    Het normenkader gaat uit van een gemiddelde situatie. Dit betekent dat dit normenkader niet

    voor iedere inwoner passend is en er dus maatwerk moet worden aangeboden (meer of minder inzet) afhankelijk van de situatie van de inwoner. Het is steeds de vraag aan de consulent of het kenmerk leidt tot extra vervuiling en dus meer inzet nodig is om het resultaat te behalen. Indien er sprake is van een medisch geobjectiveerde beperking/belemmering van de inwoner kan er extra ondersteuning worden ingezet.

Artikel 5.2 Begeleiding, dagopvang en kortdurend verblijf

5.2.1 Begeleiding

  • 1.

    Onder begeleiding vallen de activiteiten waarmee een inwoner wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse handelingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven.

  • 2.

    Voor het beoordelen van een maatwerkwerkvoorziening voor begeleiding worden in eerste instantie dezelfde stappen doorlopen als genoemd onder artikel 3.1.

  • 3.

    Als vastgesteld is dat er een maatwerkwerkvoorziening nodig is vind er een gesprek plaats met een contactpersoon van Met Siem. In het plan van aanpak wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste doelen en resultaten zijn.

  • 4.

    Op basis van de gewenste doelen en resultaten wordt vastgesteld welke ondersteuning

    wordt ingezet en hoeveel uren daaraan gekoppeld worden.

  • 5.

    Het college heeft Met Siem gemandateerd om vast te stellen welke ondersteuning en hoeveel uren aan ondersteuning er noodzakelijk is om de gewenste doelen en resultaten te bereiken. Dit wordt vastgelegd in een ondertekend plan van aanpak wat tevens de beschikking is. Het ondertekende plan van aanpak wordt aan de inwoner toegestuurd en hierin wordt de inwoner gewezen op zijn rechtsmiddelen.

5.2.2 Dagopvang

  • 1.

    Dagopvang zijn activiteiten enkel gericht op het stabiliseren van de situatie en doorgaans ook op het ontlasten van de mantelzorger. Het gaat dan met name om inwoners met een te grote beperking om actief te kunnen deelnemen aan de samenleving, bijvoorbeeld bij dementie of ernstig niet aangeboren hersenletsel (NAH).

  • 2.

    Voor het beoordelen van een maatwerkwerkvoorziening dagopvang worden in eerste instantie dezelfde stappen doorlopen als genoemd onder artikel 3.1.

  • 3.

    Als vastgesteld is dat er een maatwerkwerkvoorziening nodig is vind er een gesprek plaats met een contactpersoon van Met Siem. In het plan van aanpak wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste doelen en resultaten zijn.

  • 4.

    Op basis van de gewenste doelen en resultaten wordt vastgesteld welke ondersteuning wordt ingezet en hoeveel uren daaraan gekoppeld worden.

  • 5.

    Het college heeft Met Siem gemandateerd om namens de gemeente vast te stellen welke ondersteuning en hoeveel uren aan ondersteuning er noodzakelijk is om de gewenste doelen en resultaten te bereiken. Dit wordt vastgelegd in een ondertekend plan van aanpak wat tevens de beschikking is. Het ondertekende plan van aanpak wordt aan de inwoner toegestuurd en hierin wordt de inwoner gewezen op zijn rechtsmiddelen.

5.2.3 Kortdurend verblijf

  • 1.

    Kortdurend verblijf is een maatwerkvoorziening die wordt ingezet ter ondersteuning van de mantelzorger. Dit met als beoogd resultaat dat de inwoner zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor kortdurend verblijf moet de inwoner die ten gevolge van het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg zijn aangewezen op ondersteuning welke gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 3.

    Als vastgesteld is dat er een maatwerkwerkvoorziening nodig is vindt er een gesprek plaats. In het plan van aanpak wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste doelen en resultaten zijn.

  • 4.

    Kortdurend verblijf wordt geboden in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, of in een accommodatie van een door het college gecontracteerde aanbieder.

  • 5.

    Vervoer naar de instelling of accommodatie kan worden verstrekt door Met Siem indien de mantelzorger niet in staat is de inwoner te brengen en te halen en er ook geen andere vervoersmogelijkheden zijn.

Artikel 5.3 Ontwikkelingsgerichte Arbeidsmatige dagbesteding

  • 1.

    Ontwikkelingsgerichte arbeidsmatige dagbesteding, in het vervolg genoemd, OAD zijn trajecten die gericht zijn op het realiseren van een maximale ontwikkeling op het gebied van participatie. Het gaat om participatie in de breedste zin; van een opleiding tot activering, en (vrijwilligers) werk. De trajecten kennen de volgende onderdelen:

    • -

      Een integraal, op maat, plan van aanpak, op basis van een goede oriëntatie op wat de inwoner kan en wil.

    • -

      Gerichte trajectbegeleiding om te sturen op de met de inwoner geformuleerde doelen. De trajectbegeleider volgt de inwoner gedurende het proces en regisseert de stappen.

    • -

      Inzet op de juiste dagbestedingsplek om:

      Of te kunnen groeien in de ontwikkeling of de ontwikkeling te stabiliseren en langdurig te ondersteunen

  • 2.

    Voor het beoordelen van een maatwerkwerkvoorziening OAD worden in eerste instantie dezelfde stappen doorlopen als genoemd onder artikel 3.1.

  • 3.

    Als vastgesteld is dat er een maatwerkwerkvoorziening nodig is vindt er een gesprek plaats

    met een consulent van de gemeente. In het plan van aanpak wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste doelen en resultaten zijn.

  • 4.

    Op basis van de gewenste doelen en resultaten wordt vastgesteld welke ondersteuning wordt

    ingezet en hoeveel dagdelen daaraan gekoppeld worden.

Artikel 5.4 beschermd wonen

  • 1.

    Beschermd wonen is voor inwoners die door psychische of psychosociale problemen 24 uur per dag ondersteuning nodig hebben. Dit kan in een instelling zijn als er 24 uur toezicht nodig is. Of het kan een vorm van zelfstandig wonen zijn als begeleiding op afstand of op afroep afdoende is.

  • 2.

    Voor het beoordelen van een maatwerkwerkvoorziening beschermd wonen worden in eerste instantie dezelfde stappen doorlopen als genoemd onder artikel 3.1.

    Centrum gemeente Tilburg voert namens de colleges van de gemeenten in de regio hart van Brabant de opdracht voor beschermd wonen uit. Het regionaal toegangsteam beschermd wonen voert de opdracht in de praktijk uit.

  • 3.

    Als vastgesteld is dat er een maatwerkwerkvoorziening nodig is vind er een gesprek plaats met een contactpersoon van Met Siem. In het plan van aanpak wordt per leefdomein in kaart gebracht wat de bestaande situatie van de inwoner is en wat de gewenste doelen en resultaten zijn.

  • 4.

    Op basis van de gewenste doelen en resultaten wordt vastgesteld welke ondersteuning wordt ingezet en hoeveel uren daaraan gekoppeld worden.

  • 5.

    Het college heeft Met Siem gemandateerd om vast te stellen welke ondersteuning en hoeveel ondersteuning er noodzakelijk is om de gewenste doelen en resultaten te bereiken. Dit wordt vastgelegd in een ondertekend plan van aanpak wat tevens de beschikking is. Het ondertekende plan van aanpak wordt aan de inwoner toegestuurd en hierin wordt de inwoner gewezen op zijn rechtsmiddelen.

Artikel 5.5 Woonvoorzieningen

  • 1.

    Een woonvoorziening is een maatwerkvoorziening in de vorm van een (bouwkundige) woningaanpassing of een hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn, namelijk: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning.

  • 2.

    Een woonvoorziening wordt alleen toegekend als de aan te passen woning:

    • a.

      in de gemeente Oisterwijk staat; en

    • b.

      een zelfstandige woning is; en

    • c.

      het hoofdverblijf is of zal zijn van de inwoner.

  • 3.

    Woningen die niet geschikt of beschikbaar zijn, of waar het planologisch niet toegestaan is om het gehele jaar te (be)wonen worden niet als hoofdverblijf aangemerkt.

  • 4.

    Als gebruikte materialen of slechte staat van onderhoud tot problemen in het normale gebruik van de woning leiden, kan geen aanspraak worden gemaakt op een woonvoorziening.

  • 5.

    Als de inwoner een woonvoorziening aanvraagt in verband met een verhuizing en uit het onderzoek blijkt dat voor deze verhuizing geen aanleiding bestond op grond van de beperkingen van de inwoner of een andere belangrijke reden, wordt er geen woonvoorziening verstrekt.

  • 6.

    Als de inwoner niet is verhuisd naar de meest geschikte woning die beschikbaar was wordt geen woonvoorziening verstrekt.

  • 7.

    Als uit onderzoek blijkt dat verhuizen de goedkoopst adequate oplossing is wordt geen woonvoorziening verstrekt voor de woning waar inwoner op dat moment zijn hoofdverblijf heeft. Het onderzoek naar verhuizen als goedkoopst adequate oplossing vindt plaats als de noodzakelijke aanpassingen meer bedragen dan € 2.674,50. Indien er na een afgestemde zoekperiode zich geen reële mogelijkheid tot verhuizen heeft voorgedaan kan het college besluiten om alsnog een woonvoorziening toe te kennen.

Artikel 5.6 Vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Een vervoersvoorziening is een maatwerkvoorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de directe leefomgeving, gericht op zelfredzaamheid en participatie. Onder de directe leefomgeving wordt verstaan plaatselijk, lokaal en regionaal tot een afstand van maximaal 25 kilometer vanaf de woning.

  • 2.

    Bij het onderzoek wordt betrokken of een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening een adequate oplossing kan bieden. Een inwoner kan aanspraak maken op een vervoersvoorziening:

    • a.

      als hij belemmeringen ondervindt bij het zich verplaatsen in de directe leefomgeving, en

    • b.

      gebruik van eigen vervoer (auto, brommer, fiets) en/of gebruikelijke begeleiding uit het eigen netwerk niet mogelijk is, en

    • c.

      gebruik van en/of het bereiken van het openbaar vervoer, niet mogelijk is, en

    • d.

      gebruik van een vervoersvoorziening uit de basisstructuur (zoals vrijwilligersvervoer, Parelcabs) niet mogelijk is.

  • 3.

    Als uit onderzoek blijkt dat collectief vervoer de goedkoopst passende oplossing is, komt de inwoner niet in aanmerking voor een duurdere maatwerkvoorziening.

  • 4.

    De omvang van een vervoersvoorziening wordt afgestemd op de vervoersbehoefte gelet op de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner. Het uitgangspunt daarbij is dat 1500 kilometer per kalenderjaar voldoende is om de inwoner in staat te stellen tot participatie;

Hoofdstuk 6 Verschuldigde bijdrage in de kosten maatwerkvoorziening en ritbijdrage

6.1 Verschuldigde bijdrage in de kosten maatwerkvoorziening

  • 1.

    De bijdrage in de kosten die is verschuldigd wordt uitgevoerd volgens hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    De kostprijs van de maatwerkvoorziening is:

    • a.

      het toegekende en betaalde persoonsgebonden budget;

    • b.

      de huurprijs die het college verschuldigd is aan de aanbieder;

    • c.

      de koopprijs die het college verschuldigd is aan de aanbieder;

    • d.

      voor diensten geldt het tarief dat het college verschuldigd is aan de aanbieder;

  • 3.

    De bijdrage in de kosten is gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit en volgen telkens de aanpassingen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 4.

    De inwoner is naast de ritbijdrage geen eigen bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de Regiotaxi (collectief vervoer) tegen gereduceerd tarief.

6.2 Ritbijdrage

  • 1.

    1.Voor het gebruik van de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief geldt een eigen ritbijdrage van

    € 0,188 per gereisde kilometer. Voor elke rit is een instaptarief van € 1,08 verschuldigd.

  • 2.

    Het maximaal reisbereik bedraagt 25 kilometer via de kortste route.

  • 3.

    De inwoner kan met één sociaal begeleider reizen tegen het gereduceerd tarief.

  • 4.

    Wanneer begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, reist de begeleider gratis. Heeft de inwoner een indicatie voor medische begeleiding, dan kan deze alleen reizen wanneer de medisch begeleider meereist. Om als begeleider te kunnen worden aangemerkt moet de begeleider 16 jaar of ouder zijn.

     

Hoofdstuk 7. Persoonsgebonden budget

Artikel 7.1 Aanvraag

  • 1.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de inwoner.

  • 2.

    De inwoner is verplicht desgevraagd inlichtingen te verstrekken over de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening.

Artikel 7.2 Beoordeling

  • 1.

    Het college beoordeelt of de inwoner of diens vertegenwoordiger kan voldoen aan de voorwaarden en taken die zijn verbonden aan een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    De inwoner of diens vertegenwoordiger moet o.a. over de volgende Pgb vaardigheden beschikken;

    • a.

      Een goed overzicht van de eigen situatie houden.

    • b.

      Weten welke regels er horen bij een Pgb.

    • c.

      Een overzichtelijke Pgb-administratie bijhouden.

    • d.

      Communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

    • e.

      Zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen.

    • f.

      Zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden en je hieraan houden.

    • g.

      Beoordelen of de zorg uit het pgb bij je past.

    • h.

      Zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners.

    • i.

      Zorgen dat de zorgverleners die voor je werken weten wat ze moeten doen.

    • j.

      Weten wat je moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

  • 3.

    Het Persoonsgebonden budget wordt geweigerd als inwoner eerder misbruik heeft gemaakt van of fraude heeft gepleegd met een persoonsgebonden budget.

  • 4.

    Indien een andere situatie zich voordoet, waarin het verstrekken van een Persoonsgebonden budget niet gewenst is, kan het college het persoonsgebonden budget gemotiveerd weigeren.

Artikel 7.3 Kwaliteit

  • 1.

    Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp, een hulpmiddel, een woningaanpassing, een vervoersvoorziening dient te worden voldaan aan de door het college gestelde voorwaarden wat betreft de kwaliteit als bedoeld in de wet. Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat de maatwerkvoorziening:

    • a.

      als veilig, doeltreffend en klantgericht kan worden aangemerkt;

    • b.

      wordt afgestemd op de individuele situatie van de inwoner;

    • c.

      wordt verstrekt in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de inwoner.

  • 2.

    Bij verstrekking van een Persoonsgebonden budget in de vorm van begeleiding, dagopvang, OAD, Kortdurend verblijf of Beschermd Wonen worden de volgende kwaliteitseisen gesteld:

     

    Een zorgverlener:

    • -

      biedt hulp die veilig, doeltreffend en klantgericht wordt verleend.

    • -

      werkt actief en integraal samen met andere hulpverleners en -aanbieders in het belang van de inwoner.

    • -

      werkt aantoonbaar (met een plan) aan de doelen van het ondersteuningsplan.

    • -

      moet, als dat wordt gevraagd, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen overhandigen.

    • -

      is niet bekend vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met relevante wetgeving of beleidsregels, misleiding of fraude

    Naast de bovenstaande eisen moet een zorgverlener ook aan de onderstaande eisen voldoen om in aanmerking te komen voor het tarief van de professionele zorgverlener.

     

    • -

      inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

    • -

      De medewerkers/zorgverleners beschikken over ervaringen, kwalificaties en/of opleidingen die passend zijn bij de te verrichten activiteiten, complexiteit en aard van de problematiek(en) van de inwoner.

      • Dit kan blijken uit een registratie bij het registerplein voor een van de relevante beroepen of als voldaan wordt aan de eisen die vanuit dit beroepenregister gesteld worden aan opleiding en gedrag.

      • Dit kan ook blijken uit een diploma van een relevante opleiding die is erkend door het Centraal Register Beroepsopleidingen (Crebo).

    • -

      medewerkers ontvangen een salaris dat overeenkomstig is met de betreffende ondersteuning die wordt geboden.

    • -

      eigenaar en medewerkers zijn geen eerste- of tweedegraads familie van de inwoner.

    • -

      een professionele zorgverlener beschikt over een locatie waar meerdere inwoners tegelijk kunnen verblijven, als (tijdelijk) verblijf aan de orde is.

    • -

      een professionele zorgverlener heeft een meldplicht bij calamiteiten en geweld.

    • -

      een professionele zorgverlener werkt volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

    • -

      een professionele zorgverlener werkt met een systematische kwaliteitsbewaking. Bijvoorbeeld ISO 9001, EN 15224, HKZ, Kiwa (ZZP en kleine ondernemers), Prezo of vergelijkbaar.

    Kwaliteitseisen voor de PGB-zorgverlener:

    • 1.

      zorgt voor een ondersteuningsplan waaruit blijkt welke kansen/mogelijkheden en

      ondersteuningsbehoeften de inwoner heeft en welke voorziening er wordt geboden;

    • 2.

      zorgt ervoor dat de voorziening passend is bij de doelen van de inwoner op basis waarvan de

      maatwerkvoorziening is afgegeven.

    • 3.

      legt de beoogde doelen (of subdoelen) met de inwoner vast met daarbij de wijze waarop deze

      doelen behaald worden en binnen welke termijn.

    • 4.

      evalueert tussentijds op basis van het ondersteuningsplan de verleende ondersteuning en

      stelt deze waar nodig bij. Indien een evaluatie leidt tot bijstelling wordt dit vastgelegd in

      het ondersteuningsplan.

    • 5.

      maakt afspraken met de inwoner over de bereikbaarheid.

    • 6.

      draagt zorg voor continuïteit op het gebied van personele inzet en voldoende ondersteuning.

    • 7.

      zorgt ervoor dat de medewerkers de inwoner passend en correct bejegenen.

    • 8.

      brengt de fysieke en sociale veiligheid van klanten in kaart en houdt daarmee rekening bij de

      geboden voorziening

    • 9.

      zorgt ervoor dat de inhoud van de meldcode Huiselijk geweld en (kinder-)mishandeling

      voldoet aan de wettelijk gestelde eisen.

    • 10.

      draagt er zorg voor dat medewerkers op de hoogte zijn van de meldcode en weten hoe zij

      hier naar moeten handelen

    • 11.

      houdt zich aan het meest recente protocol toezicht en onderzoek van calamiteiten en

      geweldsincidenten.

    • 12.

      Is verplicht het bij de toezichthouder te melden wanneer zich een calamiteit heeft

      voorgedaan of wanneer er sprake was van geweld bij de verstrekking van een voorziening

      (artikel 3.4. lid 1 Wmo 2015). De calamiteit of geweldsincident dient binnen 3 dagen gemeld

      te worden via www.ggdhvb.nl/toezichtWmo.

    • 13.

      verstrekt bij en naar aanleiding van een melding aan de toezichthoudende ambtenaar de

      gegevens die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn. Hieronder ook

      begrepen de persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere

      persoonsgegevens (als bedoeld in de Algemene Verordening Gegevensbescherming).

    • 14.

      is bekend met en handelt conform de Nederlandse wet- en regelgeving, richtlijnen, verdragen

      en de geldende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk.

    • 15.

      wordt niet onderzocht (lopend onderzoek) door het college van de Gemeente Oisterwijk of de

      Inspectie voor de Gezondheidszorg. Tevens mag er geen sprake zijn van een justitiële

      maatregel. Indien er sprake is van een lopend onderzoek dient toestemming voor het leveren

      van zorg te worden overlegd bij de aanvraag voor het PGB.

    • 16.

      meldt bij de inwoner en het college indien hij in de afgelopen 5 jaar een maatregel opgelegd heeft

      gekregen door een instantie.

    • 17.

      staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten bij de inschrijving

      overeenkomen met de te verlenen ondersteuning die past binnen de kaders van de te

      verlenen ondersteuning.

    • 18.

      treft een regeling voor de medezeggenschap van klanten over voorgenomen besluiten van

      de zorgverlener die voor de gebruikers van belang zijn.

    • 19.

      heeft een toegankelijke klachtenregeling die onafhankelijke afhandeling van klachten

      garandeert.

    • 20.

      zorgt ervoor dat de inwoner en/of zijn vertegenwoordiger en de mantelzorger op de hoogte zijn

      van de klachtenregeling, neemt eventuele klachten in behandeling en handelt deze tijdig en

      passend af.

    • 21.

      zorgt ervoor dat hij/zij en/of de aangewezen medewerker vakbekwaam is, dat wil zeggen dat

      hij/zij beschikt over ervaringen en kwalificaties en/of opleidingen die passend zijn bij de te

      verrichten activiteiten, complexiteit en aard van de problematiek van de inwoner.

    • 22.

      zorgt ervoor dat hij c.q. de medewerkers zich houden aan de voor hen geldende beroepscode.

    • 23.

      zorgt ervoor dat indien vrijwilligers en/of ervaringsdeskundigen en/of stagiairs worden ingezet

      zij een aanvulling zijn en begeleid worden door het gekwalificeerde personeelsbestand.

    • 24.

      beschikt over een geldige Verklaring Omtrent Gedrag voor alle personeelsleden (ook

      vrijwilligers en stagairs) die in contact komen met klanten. Bij indiensttreding/aanvang

      van de werkzaamheden mag de VOG niet ouder zijn dan drie maanden. Deze dient elke

      vijf jaar te worden vernieuwd.

    • 25.

      draagt zorgt voor dat medewerkers hun taalgebruik afstemmen op de inwoner. De zorgverlener

      beheerst minstens de Nederlandse taal in woord en geschrift. Minimaal op het Europees

      Referentiekader niveau A2.

    • 26.

      zorgt ervoor dat door de klant en diens vertegenwoordiger geaccordeerde verslagen van

      evaluatiegesprekken worden vastgelegd en bewaard gedurende de wettelijke termijn voor

      zorgdossiers (15 jaar na begeleiding).

    • 27.

      hanteert de Governance Code Zorg 2022. Als inwoner of gemeente hierom vraagt, licht de

      aanbieder toe hoe de Governance Code wordt toegepast in de organisatie.

    • 28.

      voert een deugdelijke administratie, waarbij in ieder geval inkomsten, uitgaven,

      verplichtingen, klantdossiers en verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming;

    • 29.

      geeft desgevraagd de gemeente volledig inzicht in de boekhouding en bedrijfsvoering, inclusief

      gelieerde ondernemingen of instellingen (waar via eigendom of zeggenschap een zakelijke

      relatie mee bestaat).

Artikel 7.4 Budgetperiode en afschrijvingstermijn

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor zover van toepassing met de normale afschrijvingstermijn die geldt voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening. Daaronder kunnen ook de onderhoudskosten en verzekering worden gerekend.

  • 2.

    De afschrijvingstermijn voor bedraagt minimaal 7 jaar.

  • 3.

    Afschrijvingsprincipe terugbetaling

    Als een maatwerkvoorziening die is aangeschaft met een persoonsgebonden budget door de inwoner niet meer wordt gebruikt kan het college het persoonsgebonden budget terugvorderen op basis van de restwaarde van de maatwerkvoorziening.

    Hierbij geldt het volgende afschrijvingsprincipe:

     

    • -

      gebruiksduur tussen 0 en 1 jaar 70% van de kosten

    • -

      gebruiksduur tussen 1 en 2 jaar 60% van de kosten

    • -

      gebruiksduur tussen 2 en 3 jaar 45% van de kosten

    • -

      gebruiksduur tussen 3 en 4 jaar 35% van de kosten

    • -

      gebruiksduur tussen 4 en 5 jaar 25% van de kosten

    • -

      gebruiksduur tussen 5 en 6 jaar 15% van de kosten

    • -

      gebruiksduur tussen 6 en 7 jaar 5% van de kosten

  • 4.

    De door inwoner in totaal betaalde bijdrage in de kosten gedurende de gebruiksduur wordt in mindering gebracht op het terug te betalen bedrag.

Artikel 7.5 Persoonsgebonden budget woningaanpassing

  • 1.

    Bij de verlening van een persoonsgebonden budget voor het realiseren van een woningaanpassing dient binnen 6 maanden na het toekenningsbesluit met de werkzaamheden worden aangevangen.

  • 2.

    Voor een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing gelden de volgende voorwaarden:

     

    • a.

      met de werkzaamheden voor de woningaanpassing mag geen aanvang worden gemaakt voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

    • b.

      het college heeft desgevraagd op één of meer te bepalen tijdstippen toegang tot de woning of het gedeelte van de woning waar de aanpassing wordt aangebracht;

    • c.

      de inwoner verstrekt desgevraagd inzage in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing;

    • d.

      aan het college wordt desgevraagd de gelegenheid geboden tot het controleren van de gerealiseerde woningaanpassing.

  • 3.

    Onmiddellijk na de voltooiing van de woningaanpassingswerkzaamheden, doch uiterlijk binnen 15 maanden na het besluit tot toekenning verklaart de inwoner schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 4.

    De gereed melding, bedoeld in het vorige lid, is voorzien van een verklaring, bijvoorbeeld de factuur, waaruit blijkt dat bij het treffen van de woningaanpassing is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget is toegekend.

  • 5.

    De inwoner aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt voor het realiseren van een woningaanpassing aan de eigen woning is verplicht zorg te dragen voor een opstalverzekering die in voldoende mate de te verzekeren waarde van de woning dan wel de getroffen woningaanpassing dekt voor het risico van schade.

Artikel 7.6 Hoogte persoonsgebonden budget woningaanpassing

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing kan worden afgestemd op:

 

  • a.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de woningaanpassing. Indien de woningaanpassing door de inwoner zelf wordt aangebracht vervallen de loonkosten;

  • b.

    het architectenhonorarium, indien dit noodzakelijk is, niet hoger dan 10% van de aanneemsom en niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald voor de leden van NLingenieurs en BNA in DNR 2011;

  • c.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • d.

    de leges voor de omgevingsvergunning, voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op het treffen van de woningaanpassing;

  • e.

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden.

Artikel 7.7 Persoonsgebonden budget hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel of vervoersvoorziening kunnen, voor zover van toepassing in de individuele situatie, de volgende voorwaarden worden opgelegd:

    • a.

      de inwoner dient een maatwerkvoorziening van goede kwaliteit aan te schaffen, volgens de door het college daaraan gestelde eisen;

    • b.

      de inwoner dient een onderhoudscontract af te sluiten met een leverancier waarin ten minste zijn opgenomen: 24-uursservice, recht op gebruik van een leenvoorziening, jaarlijks onderhoud en keuring;

    • c.

      de inwoner dient bij de aanschaf van een vervoersvoorziening indien van toepassing een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en diefstalverzekering af te sluiten.

  • 2.

    De inwoner dient het college desgevraagd in de gelegenheid te stellen de met het persoonsgebonden budget aangeschafte maatwerkvoorziening te bezichtigen en te beoordelen.

Artikel 7.8 Hoogte pgb hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur dan wel de aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening in natura, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de gecontracteerde aanbieder verschuldigd is.

  • 2.

    Indien het een hulpmiddel of vervoersvoorziening betreft, waarvoor geen vergelijk kan worden gemaakt met een ingekochte maatwerkvoorziening in natura, wordt op basis van één of meerdere offertes bepaald wat de kosten van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening zijn.

  • 3.

    Het college kan bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget rekening houden met de (extra) kosten van de WA-verzekering bij vervoersvoorzieningen als deze verzekering van toepassing is.

Artikel 7.9 Persoonsgebonden budget voor begeleiding, dagopvang, OAD, kortdurend verblijf

  • 1.

    Indien er een noodzaak bestaat voor een maatwerkvoorziening voor deze diensten

    stelt het college eerst vast of de inwoner (of diens vertegenwoordiger) voldoende regievaardig is voor het uitvoeren van de taken die behoren bij het persoonsbonden budget.

  • 2.

    In een Plan van Aanpak worden de te behalen resultaten, de aard en omvang van de benodigde zorg vastgelegd.

  • 3.

    Met Siem kan gevraagd worden om een expertadvies voor de bepaling van de aard en omvang van de voorziening.

  • 4.

    De inwoner en/of zijn vertegenwoordiger stellen samen een budgetplan op waarin ze aangegeven hoe de ondersteuning wordt verleend. Het college beoordeelt of hiermee de doelen zoals beschreven in het Plan van Aanpak in voldoende mate behaald kunnen worden.

  • 5.

    Het ondertekende budgetplan samen met het ondertekende plan van aanpak kunnen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden aangemerkt.

  • 6.

    6.Als het persoonsgebonden budget is bedoeld voor diensten die worden geleverd door het sociaal netwerk (informele zorg) beoordeelt het college:

     

    • a.

      de motivatie van de inwoner om iemand uit zijn sociaal netwerk in te schakelen;

    • b.

      of de persoon uit het sociaal netwerk in staat is om de gevraagde diensten te bieden;

    • c.

      of de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende is geborgd.

Artikel 7.10 Hoogte persoonsgebonden budget voor begeleiding, dagopvang, OAD, kortdurend verblijf

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van het aantal benodigde uren/dagdelen vermenigvuldigd met het geldende tarief.

  • 2.

    Het is aan de inwoner om samen met de zorgverlener afspraken te maken over het tarief per uur, dagdeel of etmaal en dit op te nemen in het budgetplan. De hoogte van het tarief hoeft niet te corresponderen met de tarieven zoals verder in dit hoofdstuk beschreven.

  • 3.

    Het is toegestaan om een lager tarief met de zorgverlener af te spreken mits dit tarief niet lager is dan het geldende minimumloon.

  • 4.

    Het is toegestaan om een hoger tarief met de zorgverlener af te spreken mits de resultaten zoals beschreven in het plan van aanpak worden behaald. Het afspreken van een hoger tarief dan de tarieven in dit hoofdstuk beschreven zal nooit leiden tot een verhoging van het persoonsgebonden budget of het toekennen van meer dagdelen of uren tegen dit hogere tarief.

  • 5.

    Het college beoordeelt op basis van het budgetplan of het resultaat zoals beschreven in het plan van aanpak, met het voorstel van de inwoner en zijn zorgverlener, redelijkerwijs kan worden behaald. Indien het college van mening is dat het resultaat niet kan worden behaald, wordt het budgetplan afgewezen.

Artikel 7.11 Persoonsgebonden budget bij tijdelijk verblijf in buitenland

  • 1.

    Een inwoner dient het college tijdig te melden dat hij tijdelijk in het buitenland gaat verblijven.

  • 2.

    Het college doet onderzoek naar de reden van het tijdelijk verblijf in het buitenland en stelt de noodzaak hiervoor vast.

  • 3.

    Als tijdelijk verblijf in het buitenland voor de inwoner als noodzakelijk kan worden beschouwd, kan het persoonsgebonden budget voor diensten worden gecontinueerd mits wordt voldaan aan de voorwaarden die daaraan verbonden zijn.

  • 4.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt afgestemd op het tarief waarvoor in het buitenland de dienst kan worden ingekocht maar bedraagt niet meer dan het tarief zoals vastgesteld voor inkoop van de dienst in Nederland.

  • 5.

    Bij tijdelijk verblijf in het buitenland kan het persoonsgebonden budget voor een aaneengesloten periode van maximaal 13 weken per jaar worden doorbetaald.

Hoofdstuk 8. Tegemoetkoming meerkosten

Artikel 8.1 Tegemoetkoming sportvoorziening

  • 1.

    De tegemoetkoming voor de aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportvoorziening is een forfaitair bedrag en is vastgesteld op € 3.208,80.

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt maximaal eenmaal per drie jaar verstrekt en alleen als de met een reeds eerder toegekende tegemoetkoming aangeschafte voorziening technisch is afgeschreven dan wel niet meer geschikt is.

  • 3.

    Uitbetaling van de tegemoetkoming voor de sportvoorziening vindt plaats direct na de toekenning ervan.

  • 4.

    Een sportvoorziening kan worden toegekend, wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport.

    Om voor een sportvoorziening in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. De gemeente is verder niet verplicht om sporten op hoog niveau mogelijk te maken.

Artikel 8.2 Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    Voor inwoners die op grond van artikel 5.5, zevende lid, niet in aanmerking komen voor een woningaanpassing, omdat verhuizen naar een andere woning de goedkoopst passende oplossing is, kan het college een verhuiskostenvergoeding toekennen. Dit is een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten.

  • 2.

    De tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten bedraagt maximaal € 2.674,50.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Overgangsrecht

Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze nadere regels en waarop nog niet is beslist per datum inwerkingtreding hiervan, worden afgehandeld krachtens deze nadere regels.

Artikel 9.2 Intrekking Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2023

Met de inwerkingtreding van deze nadere regels worden de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Oisterwijk 2023 ingetrokken met dien verstande dat besluiten die zijn genomen op grond van deze nadere regels met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking een dag na bekendmaking en werken terug tot en met 01 januari 2024.

Artikel 9.4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Nadere regels Wmo Gemeente Oisterwijk 2024

Aldus besloten in de vergadering van het college van 05 maart 2024.

Het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,

Secretaris,

Marco Wilke

de burgemeester,

Hans Janssen

BIJLAGE 1  

Protocol gebruikelijke hulp

 

  • 1.

    De aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner

Het college inventariseert als eerste de hier genoemde omstandigheden.

 

De aard

 

De aard van de ondersteuningsbehoefte kan zeer divers zijn. De inwoner kan aangewezen zijn op hulp bij zelfzorg, de thuisadministratie, het plannen of ondernemen van dagelijkse activiteiten in het kader van participatie of bij problematisch gedrag. De mate van zelfredzaamheid is enerzijds afhankelijk van de beperkingen die de inwoner daarbij ondervindt. Anderzijds wordt de mate van zelfredzaamheid bepaald door wat de inwoner wel zelf kan al dan niet met hulp van anderen of met gebruikmaking van bijvoorbeeld algemene voorzieningen (zie hoofdstuk 4 van de Verordening; beoordeling aanspraak). Het college houdt in ieder geval rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Zie verder onder het kopje ‘de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner van deze beleidsregels.

 

De omvang

 

Ook de omvang van de ondersteuningsbehoefte kan divers van aard zijn. Zo kan de inwoner zijn aangewezen op permanent toezicht hetgeen zware eisen kan stellen aan de persoon van wie gebruikelijke hulp wordt gevergd. Daarnaast kan de totale omvang van de ondersteuningsbehoefte met zich meebrengen dat (deels) niet meer van gebruikelijke hulp kan worden gesproken. Dat deel kan daarom als boven-gebruikelijk worden aangemerkt, tenzij het uitstelbare ondersteuning betreft of bijvoorbeeld gebruik kan worden gemaakt van andere oplossingen. Is dat niet aan de orde, dan kan het college een maatwerkvoorziening verlenen. Het kan echter ook gaan om een meer incidentele vorm van hulp die wel een structureel karakter heeft. Denk bijvoorbeeld aan hulp bij zelfzorg of participatie. De omvang van de ondersteuning kan onder de normale routine van de leefeenheid vallen. Denk bijvoorbeeld aan het uitzoeken en klaarleggen van kleding, het gezamenlijk eten, et cetera. In die gevallen zal de hulp al snel als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt.

 

Kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte

 

Afhankelijk van de aard van de beperking kan er een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte bestaan bij de inwoner. Bij een kortdurende ondersteuningsbehoefte is er uitzicht op herstel in de mate van de zelfredzaamheid van de inwoner. In het algemeen geldt hiervoor een periode van drie maanden. Bij langdurig gaat het om een situatie waarbij de ondersteuningsbehoefte naar verwachting langer dan drie maanden aanwezig zal zijn. Indien er sprake is van hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden, is het in principe niet van belang of sprake is van een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte.

 

Tijdelijk overnemen eenvoudig schoonmaakwerk

 

Bij de beoordeling van de duur bij het (tijdelijk) overnemen van huishoudelijke werkzaamheden wordt ook in principe geen rekening gehouden met een onderscheid tussen een kortdurende of een langdurige ondersteuningsbehoefte. Ook wordt in principe geen rekening gehouden met de aard van de relatie. Het gaat er om of sprake is van een huisgenoot binnen de leefeenheid. Dat is in lijn met de regels zoals die golden onder de Wmo 2007. Wel kunnen individuele omstandigheden ertoe leiden dat geen gebruikelijke hulp wordt verlangd. Verder is het zo dat voor eenvoudige schoonmaakwerk geen maatwerkvoorziening wordt verleend.

 

  • 2.

    De aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner

Als algemeen uitgangspunt geldt dat huisgenoten elkaar onderling gebruikelijke hulp moeten bieden. Immers huisgenoten binnen de leefeenheid hebben de keuze gemaakt om een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Dat maakt hen verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Het college moet wel rekening houden met de aard van de relatie die de persoon binnen de leefeenheid heeft met de inwoner. Dat betekent dat er onderscheid kan bestaan tussen wat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt, tussen kinderen ten opzichte van hun ouders en huisgenoten die bijvoorbeeld geen bloedverwantschap hebben met de inwoner. Zie verder onder het kopje ‘huisgenoten’ van dit protocol. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen.

 

  • 3.

    De leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen

Als de inwoner thuiswonende kinderen heeft, dan gaat het college er in beginsel vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en de ontwikkelingsfase, een bijdrage kunnen leveren aan het (tijdelijk) overnemen van huishoudelijke werkzaamheden. Ondersteuning bieden, zoals begeleiding, ligt minder voor de hand en dat beoordeelt het college dan ook in het individuele geval. De inzet van kinderen mag nooit ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder het omgaan met leeftijdgenoten, het doen aan vrijetijdsbesteding en de schoolprestaties.

 

Kinderen binnen de leefeenheid

 

In geval de leefeenheid van de inwoner mede bestaat uit kinderen, dan gaat het college er vanuit dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Een volwassenen huisgenoot van 23 jaar en ouder dient het huishouden geheel over te nemen. Een 18- tot 23-jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Onder de omstandigheden van het individuele geval kan ook andere hulp of ondersteuning van het meerderjarige kind aan de ouder(s) onder de gebruikelijke hulp vallen. Verder geleden de volgende uitgangspunten.

 

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • Kinderen vanaf 18 jaar kunnen de huishoudelijke werkzaamheden zelfstandig uitvoeren.

Algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer

 

Het college houdt wel rekening met hulp bij of het overnemen van activiteiten of taken die naar algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar geacht wordt geboden te worden. Voorbeelden zijn:

 

  • hulp bij een bezoek aan de familie, vrienden, huisarts, et cetera.

  • hulp bij of het overnemen van taken die tot een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie.

  • hulp aan derden, die behoren tot de omgeving van de inwoner, in het omgaan met de beperkingen van de inwoner. Denk aan familie, vrienden, leerkracht, et cetera.

  • hulp van ouders aan kinderen, waaronder ook toezicht, bij activiteiten zoals zwemmen of andere activiteiten die kinderen normaal gesproken doen en waar zij door hun ouders bij begeleid worden. Verwezen wordt naar de bijlage ‘uitgangspunten zorg ouder voor kinderen’ bij deze beleidsregels.

  • 4.

    De leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd

 

Het kan voorkomen dat er (tijdelijk) geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht. Een reden daarvoor kan zijn dat de huisgenoot niet weet op welke manier zij gebruikelijke hulp kan of moet verlenen, maar dat wel kan aanleren. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin men wordt geconfronteerd met een ondersteuningsbehoefte van de inwoner door niet eerder aanwezige beperkingen zoals bij een niet aangeboren hersenletsel (NAH) of (beginnende) dementie. Of een huisgenoot die bijvoorbeeld nooit heeft geleerd huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, maar wel leerbaar is. Het college kan dan tijdelijk een maatwerkvoorziening inzetten om de gebruikelijke hulp aan te leren. De ondersteuning is dan ook gericht op het in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de inwoner. Het spreekt voor zich dat de leerbaarheid van de inwoner hierbij ook een belangrijke rol speelt. Die kan betrekking hebben op het (leren) accepteren van de gebruikelijke hulp. De aard van en de mate van beperkingen spelen hierbij een belangrijke rol.

 

Geen gebruikelijke hulp verlangen

 

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis dan wel vaardigheden mist om gebruikelijke hulp aan de inwoner te bieden en deze vaardigheden niet kunnen worden aangeleerd wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht.

 

Huisgenoten

 

Onder een huisgenoot wordt iedere persoon verstaan die tot de leefeenheid van de inwoner behoort. Onder een leefeenheid worden alle bewoners verstaan die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren. Zie begripsbepalingen in de Verordening. Van hen wordt in principe verwacht gebruikelijke hulp aan elkaar te bieden. Het kan achtereenvolgens gaan om:

 

  • Echtgenoten/partners

  • Kinderen en ouders

  • Ouders en kinderen

  • Andere huisgenoten

Echtgenoten/partners

 

Als uitgangspunt geldt dat van echtgenoten/partners ten opzichte van elkaar meer wordt verwacht in het kader van gebruikelijke hulp dan van kinderen ten opzichte van hun ouders. Dat heeft te maken met wat gebruikelijk is volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer. Zo wordt het normaal geacht dat de ene partner de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg of hulp biedt bij de sociale redzaamheid.

 

Kinderen en ouders

 

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van kinderen naar hun ouders toe. Voor kinderen ten opzichte van hun ouders kan dat bij begeleiding wel anders liggen. Het hoeft niet in alle gevallen zo te zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer gebruikelijk is dat kinderen hun ouder(s) bijvoorbeeld aansporen tot zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalend zijn.

 

Ouders en kinderen

 

De zorgplicht van ouders voor hun kinderen strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Het overnemen van de gebruikelijke hulp van de kinderen kan een tijdelijke Wmo-aanspraak zijn, maar structurele opvang van kinderen in beginsel niet.

 

Huisgenoten ten opzichte van elkaar

 

Het algemene principe van de verantwoordelijkheid voor de leefeenheid geldt ook voor de hulp of ondersteuning van huisgenoten ten opzichte van elkaar. Gelet op aard van de relatie (bijvoorbeeld niet familierechtelijk) kan het zijn dat het volgens algemene maatstaven in de persoonlijke levenssfeer niet gebruikelijk is dat de ene huisgenoot de ander aanspoort tot bijvoorbeeld zelfzorg. Daarbij kan de mate van beperkingen en de noodzakelijke aansporing tot zelfzorg bepalen zijn.

 

Uitgangspunten zorg ouder voor kinderen

 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

 

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen.

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

 

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

 

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan.

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

 

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

BIJLAGE 2  

 

Pgb Tarieven

 

Het persoonsgebonden budget (Pgb) is een gelijkwaardig alternatief voor ondersteuning in natura. De professionele Pgb tarieven voor Wmo zijn gebaseerd op het goedkoopste adequate aanbod en afgeleid van de kostprijsberekening zoals de regio die heeft opgesteld voor de taakgerichte inkoop ZIN. Het Pgb tarief bedraag 85% van het ZIN tarief. Dit is gebaseerd op lagere kosten voor overhead en een lagere risico opslag.

 

Ook bij een Pgb geldt dat een adequaat aanbod volgens objectieve maatstaven verantwoord en toereikend is. Het gaat daarbij om een aanbod dat noodzakelijk is ter ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie. Hierbij hoeft een oplossing niet aan alle wensen van betrokkene, hoe invoelbaar deze wellicht mogen zijn, tegemoet te komen.

 

Voor het professioneel tarief geldt dat de professional beschikt over een passende opleiding. Hiervoor gelden de zelfde eisen als bij ZIN. De zorgverlener verklaart gekwalificeerd te zijn voor de diensten die hij levert.

 

De informele Pgb tarieven zijn vastgesteld op 125% van het minimumloon

 

Als een hulpverlener niet gekwalificeerd is als professional, maar wel passende ondersteuning biedt geldt voor deze hulp ook het informele Pgb tarief van 125% van het minimumloon.

De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de daarvoor gebruikelijk index voor personele kosten(OVA) cq. de index voor de materiele kosten.

 

Tarieven voor begeleiding

  • 1.

    € 66,14 per uur indien geleverd door een professionele zorgverlener

  • 2.

    € 16,48 per uur indien geleverd door een informeel zorgverlener

Tarieven voor dagopvang

  • 1.

    € 29,74 per dagdeel indien geleverd door een professionele zorgverlener

  • 2.

    € 8,24 per dagdeel indien geleverd door een informeel zorgverlener

  • 3.

    De tarieven genoemd in lid 1 en lid 2 worden verhoogd met een bedrag van € 9,44 per dag als is vastgesteld dat vervoer van en naar de locatie van de dagopvang noodzakelijk is.

  • 4.

    De tarieven genoemd in lid 1 en lid 2 worden verhoogd met een bedrag van € 35,86 per dag als is vastgesteld dat rolstoelvervoer van en naar de locatie van de dag opvang noodzakelijk is.

Tarieven logeeropvang op locatie (met overnachting)

  • 1.

    € 100,18 per etmaal (inclusief locatiekosten en 5 uur begeleiding)

  • 2.

    € 132,28 per etmaal (inclusief locatiekosten en 9 uur begeleiding)

  • 3.

    € 164,38 per etmaal (inclusief locatiekosten en 13 uur begeleiding)

De bovenstaande tarieven zijn gebaseerd op opvang in een groep en gebaseerd op de daadwerkelijke aanwezigheid van begeleiding gedurende het verblijf. Voor locatiekosten is een bedrag van € 60,05 meegenomen in de bovenstaande tarieven en € 8,02 per uur voor begeleiding.

 

Tarieven voor Beschermd Wonen

  • 1.

    Arrangement 1 (Begeleid (zelfstandig) wonen): € 442,30 per week (€ 63,19 per etmaal, respectievelijk 7 uur inzet)

  • 2.

    Arrangement 2 (Ondersteund wonen 1): € 663,45 per week (€ 94,78 per etmaal, respectievelijk 10,5 uur inzet)

  • 3.

    Arrangement 3 (Ondersteund wonen 2): € 884,60 per week (€ 126,37 per etmaal, respectievelijk 14 uur inzet)

  • 4.

    Arrangement 4: (Beschermd Wonen) : € 1.105,75 per week (€ 157,96 per etmaal, respectievelijk 17,5 uur inzet)

Tarieven Ontwikkelingsgerichte arbeidsmatige dagbesteding (OAD)

4Productcode

Omschrijving

Eenheid en frequentie

Tarief 2024

07T01

OAD 1

Dagdelen per week

P*Q, max 10 dagdelen per week

€ 29,74

Per dagdeel

07T02

OAD 2

Stuks (arrangement) per maand

€ 556

Per maand

07T03

OAD 3

Stuks (arrangement) per maand

€ 778

Per maand

08T01

Vervoer regulier

Stuks per week

P*Q, max 5 stuks per week

€ 9,17

Per retourrit

08T02

Vervoer rolstoel

Stuks per week

P*Q, max 5 stuks per week

€ 34,82

Per retourrit